Translate

Tuesday, 20 May 1997

Indonesische prins woont in Utrechts rijtjeshuis


De Indische vorstendommen zijn sinds de onafhankelijkheid van Indonesie in het slop geraakt. De vorsten die er nog zijn, timmeren door middel van "paleis-toerisme" echter hard aan de weg om iets van de oude glorie te herstellen. Het zal nooit meer worden wat het was, maar de vorst heeft nog altijd een plekje in de Indonesische samenleving.

Thuis op het Indonesische Flores werd er voor hem als zoon van de radja gerend en gevlogen, maar de onafhankelijkheid van Indonesië gooide roet in het prinselijk leven. Prins Hendrikus Thomas da Silva van Sikka woont al weer bijna een halve eeuw in Nederland.

De Utrechtse tafel staat vol met lekkere Indische hapjes, gemaakt door dames uit de buurt. Als hij iemand te eten krijgt, mag hij altijd een beroep doen op zijn welwillende buurvrouwen. Doen ze dat zoals hij zegt omdat ze denjen: "Ach, zo'n man alleen", of toch ook een beetje omdat Hendrikus Thomas Ximenes da Silva di Sikka een heuse prins is, zoon van de machtige radja Don Thomas II J. Ximenes sa Silva di Sikka.

Hendrikus kijkt er niet van op dat hem ook in Nederland eerbetoon ten deel valt. Zoals de Florese man die hem een ereplaats gaf op alle bruiloften van zijn negen kinderen. En mensen die hem als ze op bezoek zijn alles uit handen nemen en zich wegwijs maken in zijn eigen keuken om hem van dienst te zijn. Hendrikus is het van jongsaf aan gewend.

Zijn afkomst brengt ook verplichtingen mee: mensen verwachten dingen van hem. Zo is hij de organisator van de Indoneschische Rooms-Katholieke Kerk en is hij een geziene persoon in ambassadekringen.

Zijn vader, radja Thomas II, regeerde van 1921 tot 1954 over Sikka, een vorstendom op Oost-Flores met zo'n 120.000 inwoners. Het bijzondere van Sikka was sat Don Thomas zo populair was bij zijn onderdanen dat de eerste president van het onafhankelijke Indonesië Soekarno hem na de onafhankelijkheid niet durfde te onttronen. De Da Silva's regeerden dan ook al sinds de 16e eeuw, toen de Portugese kolonisators hen de naam en een gouden kroon gaven. uiteraard pas nadat ze zich hadden bekeerd tot het katholicisme.

Na de dood van Don Thomas in 1954 werd het vorstenbestuur ontmanteld. De broer van radja Thomas liet zich installeren als nominaal radja. Hendrikus, die op dat moment student in Utrecht was, hield zich buiten de opvolgingsstrijd en besloot hier te blijven. Hij vond een baan, trouwde een Nederlandse vrouw, kreeg twee kinderen, en van het idee ooit nog eens terug te keren kwam niets meer terecht. De nu 70-jarige prins woont naar alle tevredenheid in een bescheiden maar gezellig huisje in het Utrechtse Overvecht. Hier heeft hij de kerk, zij bridge, de Indonesische gemeenschap en de badmintonclub.

Lijfeigenen
Was zijn vader blijven leven en had hij Hendrikus teruggeroepen, dan had geen haar op z'n hoofd erover gepeinsd daar geen gehoor aan te geven, want vaders wil was wet. Al als jongetje keek de kleine Hendrikus torenhoog op tegen zijn charismatische vader die lijfeigenen op zijn land had werken, voor wie een mat werd uitgerold als hij ergens op bezoek kwam en die als enige tussen zijn onderdanen op een stoel mocht zitten. Dorpshoofden die op bezoek kwamen, bleven net zolang wachten tot het de radja beliefde uit zijn slaap te ontwaken. Voor zijn kinderen was het een eer een slok te mogen uit zijn glas. Hendrikus geeft toe dat hij zijn vader, in vervaarlijk tenue met even vervaarlijke blik prominent aanwezig in de huiskamer, misschien wel te veel bewondert: "Bij hem vergeleken stel ik niets voor, ben ik maar een kantoorklerk".

Het respect van de bevolking voor de radja kwam ook zijn zoon toe. Nu schaamt hij zich er soms voor dat onderdanen zijn hand kusten, dat hem aan tafel koelte werd toegewuifd en dat tijdens tochtjes per paard zijn begeleider een willekeurige persoon een klapperboom in liet klauteren om de prins te voorzien van een slokje kokosmelk.

Het prinselijk leven rondom het ouderlijk huis in Sikka bestond uit rondlummelen en het houden van hanen- en krekelgevechten. Maar lang duurde dat niet, want op 7-jarige leeftijd verliet Hendrikus zijn ouders om bij de nonnen, fraters en de jezuieten naar school te gaan, en kwam hij nog sporadisch thuis.

Hendrikus heeft in Nederland nooit veel over zijn afkomst losgelaten. Zelfs niet tegen zijn kinderen die aanvankelijk weinig gesteld waren op hun Indonesische afkomst en niet wisten dat hun eervolle ontvangst op Flores alles te maken had met hun grootvader. "Ik geneer me voor mijn blauwe bloed en ben huiverig erover te praten."

Mensen zouden denken dat ik ermee wil pronken. Volgende maand vertrekt Hendrikus voor zeven weken naar Flores. De opvolgimgsvete in de familie is inmiddels bijgelegd, terwijl het ouderlijk huis onder een storm is bezweken. De regering zou plannen hebben het op te bouwen en een museum van te maken, dat plaats biedt aan de Da Silva-regalia. Dat lijkt Hendrikus een mooi eerbetoon aan zijn vader. Mede als hommage aan de radja geeft hij een faniliefeest dat de Da Silva's weer even weer bij elkaar moet brengen. Vroeger was de radja de spil van de familie die zijn familieleden altijd bijstond. Tegenwoordig denkt iedereen alleen nog aan zijn eigen hachje, meent Hendrikus. Hij wil de familie toespreken, als zoon van zijn vader die is teruggekeerd.

De laatste tijd, sinds hij meer bezig is met zijn afkomst, voelt hij zich ook meer prins hoewel hij nog steeds moeilijk vindt om ronduit te zeggen: "Ik ben een prins." Toch zijn prinselijke trekjes hem niet vreemd. Groot is zijn verontwaardiging over het gedrag van een oud-KNIL-militair uit Flores, een paar jaar geleden. "Een bon-vivant die na zijn vut op oneerbare wijze veel geld heeft verdiend in Indonesië. In het begin behandelde hij mij net veel egards, maar nadat ik hem een paar keer op z'n kop had gegeven over zijn praktijken stond hij niet eens voor me op toen ik hem op Flores tegenkwam. Die onbeschoftheid heb ik heel erg gevonden. Hier ben ik een gewone man, maar op Flores moeten mensen mij met egards behandelen. Die man verdient honderd stokslagen."

Hendrikus Thomas Ximenes da Silva di Sikka: "Ik geneer me voor mijn blauw bloed." Op de achtergrond de machtige radja Don Thomas.

De Indonesische adel vecht terug
Na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 werd vele Indische vorsten hun macht langzamerhand ontnomen. De overgebleven vorsten zijn echter niet van plan zich helemaal onder te laten schoffelen. In stilte vechten ze terug. Ze hebben het kraton-toerisme ontdekt, dat langs de pleizen van de sultans en radja's voert. Op die manier proberen ze iets van de oude glorie te herstellen.

Sinds 1990 houden 31 vorsten open huis tijdens het jaarlijkse kraton-festival. In pracht en praal trekken de voormalige heersers aan de belangstellenden voorbij. Zo komen ze weer een beetje onder de aandacht, want veel Indonesiërs hebben geen idee van de vorstenhuizen in hun land. In de geschiedenisboekjes komen ze namelijk allang niet meer voor.

Het wemelt in Indonesië van de vorsten en hun nakomelingen. "Maar vaak stelt het weinig voor", zegt A. Engelenhoven van de vakgroep Talen en Culturen van Zuidoost-Azie en Oceanie. Indonesische vorsten lijken volgens hem nog het meest op een soort rijke herenboeren, hoofdmannen die zich tussen verschillende clans weten te handhaven.

Het eilandenrijk dat nu Indonesië vormt, heeft altij feodale bestuursvormen gekend. Aan de vorsten van de honderden rijken en rijkjes wer een goddelijke kracht toegeschreven die de bevolkjing moest behoeden voor misoogsten en andere ongemakken. In ruil daarvoor werd een deel van de oogst afgestaan waarvan de vorsten hun hoven bestierden.

De komst van de Nederlanders in de zeventiende eeuw veranderde weinig aan die structuur behalve dat de bevolking nu ook aan de Nederlanders een deel van haar opbrengst en arbeid kwijtraakte. Wel konden sommige heersers door verdragen met de Nederlanders te sluiten hun macht fors uitbreiden en werden anderen onder de voet gelopen.

In 1942 telde de Indische Archipel volgens de Nederlandse regeringsalmanak nog 242 vorstendommen. Nu zijn ze nog op enkele handen te tellen, want Soekarno ontnam de vorsten sinds de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 langzamerhand hun macht. Alleen het sultanaat van Djokjakarta heeft nog altijd de status van buitengewone provincie en kent een mate van autonomie. De Indonesische vorsten vallen uiteen in islamitsche sultans en hindoestaanse en christelijke radja's. De laatsten worden vooral in Oost-Indonesië aangetroffen. Volgens D.P. Tick, secretaris van de instelling Pusaka, die zich bezighoudt met Indonesische vorstenhuizen, hadden de radja's vanwege het "christelijk broederschap" een betere relatie met de Nederlanders dan de sultans. Vorstelijke familieleden gingen vaak als gevolg van contacten met de zending en missie studeren in Nederland en ze bleven hier toen bleek dat de nieuwe machthebbers van het onafhankelijke Indonesië slecht gezind waren.

Hoeveel vorstentelgen zich in Nederland bevinden, kan Tick niet zeggen. Misschien wel duizenden, hoopt hij. Tot nu toe kent hij er enige tientallen en duikt er zo nu dan weer een nieuwe persoon op.

De in Indonesië achtergebleven vorstenfamilies zijn veelal in de hoge ambtenarij, het leger of het zakenleven terecht gekomen. Precies weet Tick het ook niet, want de Indonesische regering houdt de lotgevallen van het adellijk bloed zoveel mogelijk buiten de publiciteit. Nog altijd zijn er vorsten die als nog zodanig functioneren. Van Engelenhoven: "Voor de meerderheid van de Javanen bijvoorbeeld is de vorst nog altijd onaantastbaar. President Soeharto kan heel druk van alles willen, maar als de sultan van Djokjakarta zegt dat het niet door gaat, dan doen de Javanen ook niet mee. Indonesiërs zijn erg gezagsgetrouw, dus zo'n eeuwenoude vorstentraditie schaf je niet 1 2 3 af."

Dat adellijk bloed nog altijd in aanzien staat, bleek onlangs ook uit het huwelijk van Soeharto's zoon Tommy met een vrouw van Solese adel. Tick: "Dat is puur politiek. Zij is een nichtje van de huidige vorst van Mangoegaram. Soeharto is al jaren bezig om daar ook een woordje mee te praten. Omdat zijn vrouw een prinses is uit hetzelfde rijk meent hij dat hij daar recht op heeft. Zo probeert hij het weer eens."

Ook staat het volgens Tick nog altijd goed om vorstelijk bloed in de familie te krijgen. "Het traditionele geloof dat op die manier de goddelijke macht wordt overgedragen, leeft nog altijd. Ook Soeharto wordt die macht toegekend, maar nu hij oud is en helemaal nu zijn vrouw is overleden, en dus volgens het geloof de helft van zijn kracht is verdwenen, denken veel mensen dat de godheid binnenkort een andere persoon als leider zal verkiezen."

Bron: Drie Actueel, dinsdag 20 mei 1997
Door Mireille Beentjes
Foto van Hendrikus Thomas Ximenes da Silva di Sikka, gemaakt door Vincent Boon

No comments:

Post a Comment