Translate
Saturday, 19 January 2008
Adellijke titels zijn tóch belangrijk
Pieter van Vollenhoven, de eerste Nederlandse niet-adellijke burger die lid werd van het Koninklijk Huis, kreeg de afgelopen jaren gezelschap van vijf andere burgers, tevens de eerste vrouwelijke schoonfamilieleden in zeventig jaar.
In chronologische volgorde deden hun entree:
Marilène van den Broek (1998), Annette Sekrève (2000), Laurentien Brinkhorst (2001) en Máxima Zorreguieta (2002). Mabel Wisse Smit, in 2004 getrouwd met prins Friso, zag haar lidmaatschap van het Koninklijk Huis gedwarsboomd. Maar dat had niets te maken met haar niet-adellijke afkomst.Voor koningin Beatrix was die afkomst geen beletsel om haar met open armen in de familie te ontvangen.
Dat bleek al voor Mabels verloving met Friso. Bij de begrafenis van Claus in 2002 mocht ze met de naaste familie mee afdalen in de Delftse grafkelder. Schoonzuster Margriet en zwager Pieter, met wie Claus en Beatrix sinds 1980 een team hadden gevormd, keken het gezelschap na vanaf de kerkbanken.
Een generatie eerder was Pieter wel door Beatrix afgekeurd op grond van zijn afkomst. Hij was niet van adel en ook nog Nederlander. Dat maakte hem ongeschikt als man voor haar zusje, zo liet Beatrix lang en nadrukkelijk blijken. Ook al kwam hij van een deftige familie, van vaders- en moederszijde vermeld in het blauwe boekje van het patriciaat. Met, in de negentiende eeuw, twee burgemeesters van Rotterdam, een van Amsterdam, een directeur van de Nederlandsche Bank, een gouverneur-generaal van Indo-China, en een gevolmachtigd minister in Madrid. Wat betreft afkomst deed hij zeker niet onder voor Beatrix' man Claus von Amsberg, van wie de grootvader houtvester was bij de familie van prins Hendrik. In Duitsland waren de Van Vollenhovens eerder bevorderd tot de adel dan de familie Amsberg, die op eigen initiatief het adellijke voorvoegsel von ging voeren.*
Bij Pieters stamboom vergeleken is die van Beatrix' huidige schoondochters uiterst bescheiden, terwijl twee van hen niet voldoen aan de traditionele vereiste om uit het buitenland te komen. Laurentiens overgrootvader was boer en uitbater van café De Kroon in Dieren. Mabels grootvader was slager. Máxima's overgrootmoeder kwam in 1900 als arme Italiaanse analfabete naar Argentinië.
De andere nieuwe prinsessen in het Koninklijk Huis komen evenmin in aanmerking voor het blauwe boekje. Marilènes familie bestond een eeuw geleden uit timmerlieden en kleermakers in Zevenhuizen en Hoge Zwaluwe. De familie van Annette Sekrève is deels onbekend: haar grootmoeder, een Leidse uit de lagere milieus, werd ongehuwd moeder.
Aan hovelingen van een eeuw geleden zou het onmogelijk uit te leggen zijn dat de Oranjes zich nu verbinden met dergelijke huwelijkspartners. Maar afkomst speelt in naam geen rol meer in de monarchie. Wilhelmina en Juliana vervreemdden de oude adel van zich. Privé dreven ze de spot met erfelijke titels, die doen vermoeden dat de dragers ervan en hun nageslacht hogere wezens zijn dan gewone mensen. Wilhelmina zei ooit tegen haar hoogadellijke dame du palais: 'Maar mevrouw, ik voel mij toch geheel gelijk met den armsten bedelaar op straat!' Sinds 1953 verheffen de Oranjes officieel niemand meer in de adel. In overeenstemming met wát ze verkondigen in hun kerstboodschappen, namelijk, dat iedereen in beginsel gelijk is.
In tegenspraak daarmee staat het belang dat binnen de eigen familie wordt gehecht aan titels. Met de komst van schoonfamilie, buigen staatslieden zich samen met de koningin over de vraag welke titel het nieuwe Oranje-lid krijgt, en vervolgens wordt dat in de wet vastgelegd. Daar gaan vele uren werk in zitten. De koningin heeft het laatste woord. Zij wikt en weegt over achternamen en aanspreektitels. Van schoondochters, kleinkinderen, aangetrouwde schoonnichtjes en hun kinderen.
Het zijn gevaarlijke momenten binnen de familie. Momenten waarop de monarchie haar ware aard toont als statusfabriek. De corebusiness van de Oranjes is het verschaffen van status. Titels zijn een materiële invulling daarvan. Ze zijn een teken van ongelijkheid en hiërarchie. Binnen een gezelschap van bloedverwanten roept die ongelijkheid onvermijdelijk spanningen op. Als een moeder een kind voortrekt boven het andere bij het verdelen van, zeg, kiezelsteentjes hebben de andere kinderen daar al moeite mee zoals iedere ouder weet. Laat staan als moeder titels verdeelt.
Er is een verschil tussen titels en kiezelsteentjes: wie te weinig kiezelsteentjes krijgt, kan hardop protesteren, wie te weinig titels krijgt moet daar voorzichtig mee zijn. Het is namelijk ongepast openlijk belang aan titels te hechten. Dat gegeven maakt de kwestie explosief. Gevoelens van onderwaardering worden opgekropt. Titels maken de Oranjes 'niets' uit, maar de emoties rond dat niets lopen hoog op. Zoals volgens ingewijden op gezette tijden blijkt in het geval van Pieter van Vollenhoven, van wie de titelloosheid na veertig jaar luctor et emergo nog steeds een achilleshiel vormt.
Wat voorafging: Claus von Amsberg werd in de jaren zestig met veel kunst en vliegwerk ingelijfd als jonkheer en daarna bevorderd tot prins. Pieter bleef 'meneer', deels als straf voor zijn brutaliteit om met Margriet te trouwen. Een staatsman die indertijd nauw bij de gang van zaken betrokken was, oud-premier Barend Biesheuvel, gaf kort voor zijn dood in 2001 toe dat het discriminatie was geweest. Koningin Beatrix heeft nooit gebruikgemaakt van de mogelijkheid die discriminatie op te heffen. Zij achtte Margriets stap indertijd een grove fout, en, zoals haar man Claus ooit zei: 'Als Beatrix iets vindt, vindt ze het haar hele leven.'
Wie zelf ruim is voorzien van versierselen rond zijn naam, kan makkelijk verkondigen dat titels er niet toe doen. Je hebt pas zicht op het belang van titels als je als titelloze moet functioneren in het koninklijk milieu. Dit jaar bereikt Van Vollenhoven een twijfelachtig jubileum: sinds zijn verloving in 1965 is hij al veertig jaar een curiositeit op de internationale gastenlijsten. Bij elk koninklijk feest in het buitenland, bij elk staatsbezoek, vraagt een nieuwe generatie koninklijke lieden zich af 'Wie is die man?' 'Waarom is de secretaris mee?' 'Hij is toch de zwager van koningin Beatrix?' vroeg een parlementaire Brusselse kabinetschef toen Pieter in 2001 een speech hield in het Brusselse parlementsgebouw. 'Dus hij is Prins der Nederlanden. Zoals de man van onze prinses Astrid. Nee? Jonkheer, dan. Nee? Graaf? Nee? Maar hoe moet men hem dan aanspreken? Als menéér?' Er viel een stilte. Rare jongens, die Hollanders, hoorde je hem denken.
In de Van Vollenhovenstraat in Rotterdam ging onlangs een café dicht dat Prins Pieter heette. Sindsdien bestaat er in Nederland geen prins Pieter meer.
Wel is er een prinses Laurentien en een prinses Mabel. De laatste mocht na het Bruinsma-schandaal geen lid worden van het Koninklijk Huis, waar Pieter sinds 1967 in meedraait. Toch wordt zij wel aangesproken als koninklijke hoogheid.
De discriminatie uit de jaren zestig werkt door tot in de derde generatie. Waar de kleinkinderen van Margriet 'niets' zijn, krijgen de kleinkinderen van Beatrix zelfs dubbele titels mee, van beide ouders. Ze zijn zowel graaf of gravin van Oranje-Nassau als jonkheer of jonkvrouw van Amsberg. Ook hebben ze een bijzondere achternaam: Van Oranje-Nassau van Amsberg. In tegenstelling tot de kleinkinderen van Margriet, die het zonder franje moeten stellen. Ze hebben geen titels, en ze heten gewoon Van Vollenhoven. Op de kinderen van Maurits na, dan. Want onderling heeft Beatrix de kleinkinderen van haar zusje een merkwaardig onderscheid bezorgd. Hun overgrootvader prins Bernhard senior koesterde de wens dat zijn familienaam niet zou uitsterven. Beatrix stemde er daarom mee in dat de kinderen van haar oudste neef Maurits haar vaders familienaam dragen. Maurits' kinderen heten nu Van Lippe Biesterfeld-van Vollenhoven. Maar de kinderen van zijn broer Bernhard mogen van Beatrix alleen Van Vollenhoven heten. Naar verluidt zijn Margriet en Pieter onaangenaam getroffen door dit verschil in behandeling van hun (klein)kinderen.
Het is niet de eerste keer dat Beatrix een barrière opwerpt voor Bernhard junior. Of eigenlijk voor zijn vrouw Annette, dochter van een vertegenwoordiger en daarmee qua maatschappelijke status de meest gewone schoondochter. In 2000 verzette Beatrix zich hoogstpersoonlijk tegen Annettes toetreding tot het Koninklijk Huis middels een 'ongekuist' verzoek aan de fractievoorzitters van de Tweede Kamer. Dat openbaarde NRC Handelsblad journalist Harry van Wijnen, intimus van prins Bernhard, in een artikel onder de kop 'Apeldoorn versus Noordeinde'. Beatrix' argument was dat ze het Koninklijk Huis te groot vond worden. Maar waarom vond ze dat nu opeens, en niet bij de toetreding van ministersdochter Marilène van den Broek twee jaar eerder? Het riekte naar discriminatie vond D'66-voorzitter Thom de Graaf. Beatrix' verzoek werd afgewezen.
Met de verdeling van de 'kiezelsteentjes' toont het Koninklijk Huis in deze democratische tijd haar gezicht. Als 'koninklijke wasstraat' waar burgermeisjes prinsessen worden en burgerjongens burgerjongens blijven, al naar gelang de wil van de koningin.
* Sinds koningin-moeder Emma, weduwe van koning Wilem III.
* Rond 1890 werd het adellijk predikaat van de familie bevestigd door Wilhelm II.
Met dank aan de auteurs en de uitgever voor hun toestemming overgenomen uit: 'De Schoonfamilie' door Dorine Hermans & Daniela Hooghiemstra, Uitgerverij Mouria, 2005.
Labels:
Annette Sekrève,
Laurentien Brinkhorst,
Marilène van den Broek,
Máxima Zorreguieta,
Pieter van Vollenhoven,
Prins Claus,
Van Oranje-Nassau van Amsberg
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment