Translate
Monday, 17 September 2001
Nationale Ombudsman: "Gedraging van secretaris Otto Schutte van de Hoge Raad van Adel is niet behoorlijk" (1)
ALGEMEEN
1. Bij besluiten van 28 oktober 1996 en 14 maart 1997 wees de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van verzoekers familie om inlijving in de Nederlandse adel af. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 5 januari 2000 deed de arrondissementsrechtbank, sector Bestuursrecht, te 's-Gravenhage, uitspraak waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.
II. Ten aanzien van het toezenden van de uitspraak door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornoemde uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage in niet-geanonimiseerde vorm heeft toegezonden aan een derde.
2. Hoewel rechterlijke uitspraken in beginsel openbaar zijn, betekent dit niet dat bij de eventuele verdere verspreiding van deze uitspraken geen rekening behoeft te worden gehouden met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. Ingevolge artikel 8:79, eerste lid, Awb ontvangen partijen van de griffier van de rechtbank een afschrift van de uitspraak. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder in het onderhavige geding, beschikte uit dien hoofde over de schriftelijke uitspraak. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen ook anderen dan partijen afschriften of uittreksels van de uitspraak verkrijgen (zie Achtergrond, onder 1). Uit de memorie van toelichting blijkt dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer meebrengt dat onder omstandigheden volstaan moeten worden met het verstrekken van een uittreksel. (zie Achtergrond, onder 2.)
3. Van een bestuursorgaan mag worden verwacht dat het zorgvuldig omgaat met persoonlijke gegevens van burgers. Dit beginsel brengt mee dat rechterlijke uitspraken ook door een bestuursorgaan alleen aan derden mogen worden verstrekt indien daarbij in voldoende mate rekening wordt gehouden met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. In dit verband kan worden verwezen naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e van de Wet openbaarheid van bestuur waarin wordt bepaald dat het verstrekken van informatie achterwege dient te blijven voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (zie Achtergrond, onder 3). Persoonsgegevens die voor de begrijpelijkheid van de uitspraak niet relevant zijn, dienen in beginsel dan ook te worden verwijderd. In de onderhavige aangelegenheid werd de uitspraak aan een derde toegezonden in het kader van een door deze derde aangespannen bezwaarschriftenprocedure in een vergelijkbare zaak, waarbij deze derde erop werd gewezen dat de in de bezwaarschriftenprocedure aan de orde zijnde vraag of Duitsland een land is waar sprake is van een wettelijk erkende adel en een met Nederland vergelijkbaar adelsstatuut, ook speelde in de toegezonden uitspraak. In dit licht bezien waren de persoonsgegevens van eisers in het geding niet relevant en had het Ministerie de uitspraak uit een oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in geanonimiseerde vorm aan de derde moeten toezenden. Dat dit niet is gebeurd, is niet juist.
De onderzochte gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van het aanbieden c.q. onder de aandacht brengen van de uitspraak door de secretaris van de Hoge Raad van Adel
1. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat de secretaris van de Hoge Raad van Adel voornoemde uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft aangeboden aan de hoofdredacteur van de periodiek "De Nederlandsche Leeuw" van het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde te 's-Gravenhage, en deze uitspraak onder de aandacht heeft gebracht van het Centraal Bureau voor Genealogie.
2. Eén van de taken van de Hoge Raad van Adel is het verstrekken van advies en voorlichting aan rechtspersonen en particulieren op genealogisch en heraldisch gebied (zie Achtergrond, onder 4). Het toezenden c.q. onder de aandacht brengen van rechterlijke uitspraken als de onderhavige, kan worden gezien als een uitvloeisel van deze taak. Ook hier geldt echter dat rekening dient te worden gehouden met het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en dat om die reden persoonsgegevens die voor de begrijpelijkheid van de uitspraak niet relevant zijn, moeten worden verwijderd. Nu de uitspraak is verstrekt in het kader van de adviserende en voorlichtende taak van de Hoge Raad van Adel, dat wil zeggen met het doel om geïnteresseerden in kennis te stellen van het standpunt van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zaken als de onderhavige en het oordeel van de rechter dienaangaande, hadden de persoonsgegevens van eisers moeten worden verwijderd c.q. had vermelding hiervan achterwege moeten blijven. Voor de begrijpelijkheid van de uitspraak waren deze gegevens immers niet relevant. Dat dit niet is gebeurd is niet juist.
Ook de onderzochte gedraging van de secretaris van de Hoge raad van Adel is niet behoorlijk.
CONCLUSIE
De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is gegrond.
De klacht over de onderzochte gedraging van de secretaris van de Hoge Raad van Adel, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is eveneens gegrond.
RAPPORT 2001/287
Labels:
Coen baron Schimmelpenninck van der Oije,
Hoge Raad van Adel,
Nationale ombudsman,
Otto Schutte
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment